Het levensverhaal van Kees van Dongen in 1 minuut:

Kees van Dongen (1877) begon in Delfshaven tussen zeelui en nachtleven. Nederland was te benauwd, dus vertrok hij in 1897 naar Parijs. In Montmartre leefde hij de eerste jaren in armoede. Hij tekende karikaturen en maatschappijkritische prenten. Hij trouwde met Guus Preitinger, zijn vriendin van de kunstacademie. Rond 1905 brak hij door: Les Fauves was de avant-gardistische kunstbeweging die explosieve kleuren gebruikte, onnatuurlijke tinten en grove penseelstreken. Van Dongen schilderde vrouwen als iconen, van straatmeisjes tot society-dames. Na de Eerste Wereldoorlog in 1918 werd hij de portrettist van de jetset. Zijn feesten in Rue de Longchamp waren legendarisch. Hij leefde in luxe, schilderde glamour en leegte. Later trok hij naar Monaco, trouwde opnieuw en bleef vrouwen verheerlijken als zijn grootste meesterwerk. Van Dongen stierf in 1968, 91 jaar oud:  de man die de nacht in kleur wist te vangen.

Het levensverhaal van Kees van Dongen: De Kleuren van de Nacht

Delfshaven Ik ben Cornelis Theodorus Maria van Dongen, maar iedereen noemt me Kees. Mijn leven begon niet met een feestelijke knal van een vuurpijl in de Parijse nacht, maar met de natte zilte geur van de haven in Delfshaven, waar ik in 1877 ter wereld kwam. Ik was een jongen van de kades, niet van de salons. Mijn vader had een mouterij, ik voelde me meer thuis tussen de ruwe, eerlijke gezichten van de matrozen en de vrouwen van lichte zeden. Die avonden en de nachten waren mijn artistieke leerschool. Terwijl ik aan de Rotterdamse Academie de basiskennis voor kunstenaars oppikte, leerde ik de essentie van het ambacht in de cafés en de stegen. Daar, in het schimmige licht van olielampen, zag ik de waarheid: het leven is rauw, en vol emotie en kleur.

Ik tekende ze vaak: de zeelui die hun ziel verkwanselden voor een slok jenever, de dames die hun lichaam verkochten en hun ogen lieten spreken zonder hun hart te verliezen. Ik schilderde het nachtleven niet om te oordelen, maar om te registreren. Ik wilde het vuil op de straten, de vermoeidheid op de gezichten, de onverbloemde sensualiteit vastleggen. Maar Nederland was te benauwd: de horizon te laag, de moraal te zwaar. Ik voelde me als een fles champagne die te lang op de kurk had gezeten. In 1897 reisde ik naar Frankrijk. Parijs riep me.

La Butte Parijs sloeg me hard in het gezicht. Het was een spannende tijd waarin de industriële revolutie plaatsvond. Er werden uitvindingen gedaan zoals de telefoon, het vliegtuig en elektrisch licht, we hadden het idee dat de mensheid het helemaal voro elkaar had. Maar maatschappelijk vonden protesten, stakingen en anarchistische aanslagen plaats. Het was chaotisch en enerverend tegelijkertijd. Parijs leeft, er wordt keihard gewerkt voor die enkele kans iets te betekenen in deze harde maatschappij. En bovenal: het leven wordt gevierd, muziek, nachtelijke dansfeesten en losbandigheid! Ik vestigde me in Montmartre “La Butte”, de heuvel waar de kunstenaars en de anarchisten woonden. De eerste jaren waren mager. Ik leefde van het maken van karikaturen en illustraties voor tijdschriften als l’Assiette au Beurre, L’Indiscret en La Revue Blanche. Mijn penseel was scherp, mijn humor cynisch. Door mijn sympathie met de anarchisten en de bohemiens noemde ze mij de Kropotkin van de lage landen.

Ik trouwde met mijn vriendinnetje van de kunstacademie, Guus Preitinger, en we kregen in 1905 een dochter, mijn lieve schat Dolly. Dolly met haar grote, vragende ogen zou mijn muze worden, Dolly met haar onschuld die ik in dat woeste Parijs altijd probeerde te beschermen.

Les Fauves Het was rond die tijd dat mijn palet pas echt ontplofte. Ik ontmoette Henri Matisse, André Derain, Maurice de Vlaminck. De Belle Époque rolde eindelijk ook mijn kant op! Wij waren de Fauvisten, de ‘Wilde Beesten.’ Toen onze schilderijen in de Salon d’Automne van 1905 aan het publiek werden getoond, was het een schandaal. Een criticus vergeleek onze explosieve kleuren met “Donatello temidden van de wilde beesten.” Een nieuwe kunststroming was geboren.

En wij? Wij lieten alle regels los. Waarom zou gras groen moeten zijn? Waarom zou een schaduw grijs zijn? Wij waren geen schilders, wij waren de terroristen van de kunstscene. Waarom zou ik me houden aan de laffe, bruine tonen van de 19e eeuw als ik de schreeuw van de jeugd in kobaltblauw kon gebruiken? Groen voor een gezicht? Natuurlijk! Het was de kleur van jaloezie, van ziekte, van gaslicht dat de huid van mijn modellen omtoverde tot iets buitenaards en gevaarlijks. De bourgeoisie walgde ervan en dat was precies mijn bedoeling. Ik wilde de ogen van de toeschouwer branden met pure, onverdunde zonde. Dit was de essentie van de moderne nacht: een sensuele shock.

Bateau-Lavoir Mijn eerste grote successen kwamen met deze nieuwe stijl van erken met de blote huid die gloeit als fosfor, ogen die spreken van lef, plezier en van gevaar. Picasso nodigde me uit om in het Bateau-Lavoir te komen wonen en werken. We waren visionairs, wij vormden de avant-garde die de kunst van de negentiende eeuw met de grond gelijk maakten. Een nieuwe tijd brak aan! Fernande Olivier, de oh, zo knappe vriendin van Picasso, poseerde vaak voor mij, naakt. Maar wat gaf het, Guus poseerde ook voor hem. Wat een tijd was dat! Ik schilderde de cocottes niet, ik schilderde de vrouwelijkheid zelf, in haar meest brutale en weelderige vormen. De penseelstreek was het verlengstuk van de hand die hun heupen bewoog. Mijn modellen kregen een portret, en ik? Ik kreeg hun verhaal, hun nacht, hun passie. Als een portret van mij aan de muur hing, wist iedereen: dit canvas heeft meer gezien dan alleen daglicht. Het was het onuitgesproken contract van de Parijse nacht: ik nam niet alleen hun beeld, maar hun hele essentie in me op.

Spanje en Noord-Afrika Naarmate mijn naam groeide, groeide ook mijn nieuwsgierigheid. Ik begon te reizen: naar Spanje, Marokko, Egypte, op zoek naar de pure, ruwe kracht die Parijs dreigde te verliezen. Ik vond ze in Spaanse danseressen en Noord-Afrikaanse vrouwen. Ze waren niet bezig met het spelen van een rol. Hun schoonheid was rauw, hun houding fier, en hun blik direct en indringend. Ik was gefascineerd door hun sterke, haast architectonische gelaatstrekken. Ik portretteerde hen met een air van mysterie en ontoegankelijkheid. De grote, uitgerekte ogen werden dramatischer door de hypnotiserende intensiteit. Dit waren ogen die de zon en de eeuwen hadden gezien.

Het licht in Afrika was een openbaring. Het maakte het blauw van de lucht bijtend, en de schaduwen paars en diep. Ik gebruikte de inheemse kleding en de turbans om mijn kleuren te laten schreeuwen tegen de gouden en okerkleurige achtergronden van de woestijn en de huizen. Mijn penseelstreek werd onstuimiger, mijn kleuren schreeuwden het uit.

Les Années Folles De Eerste Wereldoorlog was voorbij. Parijs danste op een vulkaan. Dit waren Les Années folles, de Roaring Twenties, en ik was de kroniekschilder ervan. De Fauvist in mij eiste meer glitter, meer ruimte. Mijn huwelijk met Guus liep stuk in 1921. Het Bateau-Lavoir van de vroege jaren was geschiedenis. Ik verruilde de ratten en de rokerige, krakende vloeren voor een hôtel particulier in de chique Rue de Longchamp. Ik was niet langer een sjofele Hollandse immigrant; ik was ‘Le Van Dongen’, ‘Le Peintre’! Mijn atelier werd meer en meer een verzamelplaats voor vrouwen, mijn obsessie. Ik schilderde ze in alle stadia van hun bestaan: als onschuldige jonge meisjes, als gedurfde danseressen, als verveelde courtisanes. Het was hier dat mijn kunst en mijn leven één werden. Ik schilderde de rijken, dus ik zou ook leven als één van hen. Ik betaalde mijn champagne, mijn maatpakken en mijn uitbundige feesten met de opbrengst van hun ijdelheid. Het was een perfecte, maar heerlijk cynische deal.

Deauville Als het zomer werd, vluchtte ik naar de Normandische kust. Parijs was mijn atelier, Deauville mijn etalage. Ik schilderde er de nieuwe jetset, niet in hun keurige mantelpakken, maar in bikini’s met zonnige decadentie. Daar, op het zand van de rijken, schilderde ik de Mona Lisa van het Moderne Lijden: vrouwen met te veel geld en te weinig schaamte. Ze kwamen naar mij toe omdat ik hen durfde te schilderen met een zelfbewuste glinstering in hun ogen, de perfecte spiegel voor hun heimelijke avonturen. Het was een spel: ik schilderde hen rijk en verveeld, en zij betaalden mij de prijs om hun zonden in verf te vereeuwigen.

Rue de Longchamp In mijn atelier in de Rue de Longchamp schilderde ik de crème de la crème, maar ik observeerde ze pas écht tijdens de door mij georganiseerde grootse en legendarische feesten. Uitnodigingen waren schaars en felbegeerd. Zodra de deur openging, stapte men niet in een huis, maar in een levend schilderij. De muren waren bekleed met felrode en kobaltblauwe zijde, en ik liet de plafonds door gekleurd gas- en elektrisch licht in groen en violet baden, een kleurenspectrum dat de huid deed gloeien en de lippen deed schreeuwen van gepassioneerd rood. De muziek was opzwepend, de champagne vloeide.

Mijn gasten vormden een waanzinnige mix van Les Riches: de zwaar opgemaakte markiezin Luisa Casati, de Coco Chanels van deze wereld, couturiers, schrijvers, mijn vrienden schilders en jazz-artiesten met danseressen. Ik stond als gastheer midden in de chaos, met mijn notitieboekje. Ik schilderde met mijn ogen. De feesten waren mijn menselijke dierentuin, waar ik de ongeremde lach, de verraden verveling, en de glans van de parels die de leegte van de rijke levens verdoezelden, observeerde.

Mijn onderwerp veranderde van de nachtelijke straathoek naar de overbetaalde society-portretten. De beroemdste, rijkste en machtigste vrouwen van Europa kwamen bij mij langs. Ze wilden de ‘Van Dongen-look’: een portret dat hen meer glamour en mysterie gaf dan ze werkelijk bezaten. Ik gaf ze grote, donkere ogen, lange halzen, grotere juwelen en de twinkeling met een hint van ondeugd in de ogen. Ik had misschien mijn randje van ‘wild beest’ van 1905 verloren, maar de essentie van de twintigste eeuw gevonden: obsessie met uiterlijk, met de schijn, met de glamour die de leegte moet bedekken.

Monaco In 1929 werd ik Frans staatsburger. Mijn laatste decennia bracht ik door aan de Franse Rivièra, in Monaco, getrouwd met Marie-Claire Huguen en zoon Jean-Marie. De zon was fel in Monaco, maar mijn herinneringen waren gevuld met de gloed van de Parijse nacht.

Ze vragen me altijd naar mijn meesterwerk. Is het een landschap? Een stilleven? Nee, niets van dat al. Mijn grootste, meest onstuimige werk was de vrouw, niet de heilige of de huisvrouw, maar het goddelijke, gulzige, onweerstaanbare schepsel. Ik heb hen verheerlijkt met verf en veroverd met mijn ogen. En heel Parijs keek toe.

Kees van Dongen stierf na een lang leven in 1968, 91 jaar oud.